De drie Benelux-ministers in de tuin van hotel San Domenico in Taormina, juni 1955: vlnr. Joseph Bech, Paul-Henri Spaak en Wim Beyen


Begin 1955 leek het proces van Europese eenmaking hopeloos mislukt. Jean Monnet, op dat moment de baas van de EGKS, trachtte met Paul-Henri Spaak, de Belgische minister van Buitenlandse Zaken, de motor weer op gang te trekken, waarbij ook Spaaks Nederlandse collega Wim Beyen creatief meewerkte. Uiterst moeizaam kregen ze gedaan dat de zes EGKS-lidstaten een paar ideeën zouden bespreken.

 Omdat de Italiaanse minister Gaetano Martino regionale verkiezingen had in Sicilië besloot men de vergadering daar te houden, in zijn Messina. Martino ontpopte zich tot een genereuze gastheer, in een schitterend decor. Mede daardoor bereikten de Zes tegen het ochtendgloren van 3 juni aan de voet van de Etna een akkoord, dat later de eerste stap naar de Unie bleek te zijn. Hoe dat akkoord tot stand kwam, levert een smakelijk verhaal op.


Een paar verduidelijkingen: Gaetano Martino was de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken, die in Messina woonde. Antoine Pinay was de Franse minister van Buitenlandse Zaken(en ex-premier). Edgar Faure was toen Frans premier, met ook gaullisten in zijn kabinet, en Robert Schuman was op dat moment minister van Justitie. Willem Drees was minister-president van Nederland. Walter Hallstein was de Duitse staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken en Adenauers hoofdonderhandelaar over alle Europese Verdragen tot hij begin 1958 de eerste voorzitter van de Europese Commissie werd. De OEEC was de voorloper van de OESO en de Hoge Autoriteit van de EGKS de voorloper van de Europese Commissie.

Hier het fragment:

Paul-Henri Spaak, die van zijn vader de smaak voor Italië had meegekregen, maakte er een reis van twee dagen rond het eiland van, langs de Romeinse tempels van Segento, Selinonte en Agrigente, samen met Jean-Charles Snoy, de directeur-generaal van Economische Zaken, en zijn kabinetschef Robert Rotschild. Ze reisden in ‘une confortable automobile’, die hen door ambassadeur baron Van der Elst was bezorgd. Spaak was in vervoering:

Ik heb de onwaarschijnlijke schoonheid van dat land geproefd, de pittoreske charme van zijn gekleurde, levendige en luidruchtige dorpen, waarvan de armoede draaglijker werd gemaakt door het pure licht dat van een hemel zonder wolken neerdaalde…Ik kwam in Messina toe doordrongen van die prachtige impressies, vol optimisme’

 Wim Beyen vertrok op het laatste nippertje uit Den Haag in volle kabinetscrisis en wat indicaties dat de koningin overwoog hem te roepen om de brokken te helpen lijmen. Drees moedigde hem echter aan te gaan. In Rome dwong een hevig onweer boven de luchthaven van Catania de minister in Palermo te landen. Beyen, die al behoorlijk nerveus was, moest nu met de boemeltrein de 250 km overbruggen, ‘een eindeloze, vermoeiende en hongerige rit’, aldus een van de deelnemers. Pas laat in de nacht waren de Nederlanders op de plaats van bestemming.
 De verblijfplaats, het majestueuze San Domenico-hotel in Taormina, een heringericht 13de eeuwse klooster van de Dominicanen, met zicht op de Ionische zee en de Etna, maakte echter veel goed. Van de gezamenlijke voorbereidingen en nabesprekingen van Bech, Beyen en Spaak elke dag in de (nog steeds bestaande) fraaie tuin van het hotel zijn mooie foto’s bewaard.

 Twee middagen na elkaar reden de vijf ministers van Benelux, Frankrijk en Duitsland elk met de wagen onder escorte in volle snelheid langs de prachtige, kronkelige weg op de rotsen boven de zee naar het vijftig kilometer noordelijker gelegen Messina, waar Martino hen op het monumentale classicistische stadhuis opwachtte. Beyen, die sowieso een hekel had aan jachtige escortes, beschreef later hoe de Siciliaanse carabinieri ‘kennelijk aan de schonen langs de weg wilden tonen hoe snel zij de bochtige weg langs de zee konden nemen’ waardoor ‘je het gevoel had steeds met het rechtervoor- en achterwiel boven de zee van Odysseus te zweven.’

 De conferentie begon om 17 uur op woensdag 1 juni, op het stadhuis. Bech zat voor. De eerste knoop die door te hakken viel, na de gebruikelijke beleefdheden en openingstoespraken, was de opvolging van Monnet aan het hoofd van de EGKS. De Franse regering had zich uiteindelijk uitgesproken voor René Mayer als kandidaat.  Die had een pro-Europees profiel en als gewezen premier ook de autoriteit. Een eerdere suggestie om Robert Schuman naar voren te schuiven, was bij Adenauer op scepsis gestuit: ‘Hoewel ik de grootste bewondering voor hem heb, vrees ik dat we met hem veel idealisme zullen hebben, maar weinig steenkool’.

 Mayer had Monnet op 20 mei op de hoogte gebracht. Vier dagen later diende die officieel zijn kandidatuur weer in. ‘Nu de relance op gang komt … zou men niet begrijpen dat ik me niet bereid zou tonen weer deel te nemen aan het op gang gebrachte werk’, zo motiveerde hij dat. Hij liet de brief ook meteen uitlekken in de Franse pers, daags voor de ministerraad van 25 mei waar over de voordracht beslist zou worden.  Pinay had Spaak echter al laten weten dat het niet kon. Van Adenauer beweerde premier Faure later in zijn memoires dat hij via via vernam dat die tegen Monnets kandidatuur  was, omdat hij vreesde dat die in dit delicate verhaal veel te voortvarend zou zijn, ‘onhandig en weinig efficient’.

 Faure beweerde ook nog – en deed op de Franse ministerraad van 25 mei misschien alsof – dat Monnets kandidatuur een logische uiting van diens engagement was, maar niet ernstig gemeend. De liquidatie van de pro-Europese zakenman uit Cognac verzadigde blijkbaar dermate de gaullisten dat de nota met de strategie voor Messina, opgesteld door Pinay, Schuman en Faure en met een duidelijk voluntaristische inslag,  passeerde ‘zoals een brief in de brievenbus’, aldus de premier.

 In Messina zelf zorgde de kandidatuur van Mayer toch voor een moment van spanning. Pinay vroeg meteen een beperkte vergadering met alleen maar de ministers. Dra bleek waarom: Hallstein wou weten of Frankrijk al dan niet permanent het voorzitterschap van de Hoge Autoriteit claimde. Dat leidde tot een ferme discussie, waarbij Pinay toezegde dat het communiqué expliciet zou vermelden dat het voorzitterschap open zou zijn voor de beste kandidaat uit alle lidstaten.

 De verrassing kwam op de tweede dag van de conferentie, 2 juni, toen Pinay en Hallstein een gezamenlijk voorstel tot slotverklaring op tafel legden. Daarin werd het princiep van economische integratie weliswaar bevestigd maar ook omzwachteld met voorwaarden die expliciet moesten vermeld worden. Twee ervan leken nog logisch - afspraken over handelstarieven tegenover derde landen, de coördinatie van de onderlinge monetaire politiek - , andere waren veel moeilijker, zoals het instellen van een gezamenlijk investeringsfonds of vooral de harmonisatie van de sociale politiek van de lidstaten.

 Spaak, die voordien vooral bezig was geweest Beyens voluntaristische pleidooien te temperen en op diplomatieke kousenvoeten te lopen, reageerde als op een koude douche. Hij wees het Frans-Duits voorstel af, met het argument dat dit het hele verhaal op de lange baan zou schuiven. Hij, Beyen en Bech waren uiteraard ook niet opgezet met het plotse perspectief dat Bonn en Parijs voortaan de zaken wel zouden regelen en de Benelux naar een marginale rol zouden  verwijzen. De verbazing dat de Duitsers van Erhard - zij het dan via Hallstein, die zich vooral verzette tegen het creëren van nieuwe instellingen - zich plots aansloten bij de dirigistische eisen van de Fransen, zal hen wel gesterkt hebben in de overtuiging dat het finale doel van het voorstel vooral vertraging was.

 De ministers werden die avond in het antieke Griekse theater van Taormina verwacht voor een balletvoorstelling. Daarna volgde het officiële banket van de Italiaanse regering, in het hotel, dat tegen middernacht begon en opgeluisterd werd met de aanwezigheid van enkele van de ballerina's. Terwijl ze daarmee bezig waren hadden de excellenties hun topambtenaren de opdracht gegeven aan een conclusie te werken. Die kaatsten echter vrij snel de bal terug naar Bech, bij monde van Jean-Charles Snoy: ze hadden zelfs geen instructies op basis waarvan ze konden beginnen. En dus nodigde Bech na het diner om half twee zijn collega’s weer uit op overleg. Martino en de Italianen bleven investeren in convivialiteit, door ditmaal het pousse-café aan te bieden op het terras met uitzicht op de avondlijke en zomerse baai van Naxos. Tegen vijf uur was er een akkoord over een slotresolutie.

 In de twee en een halve pagina's lange tekst die de ministers aannamen was 'étudier' het sleutelwoord. Men zou van alles bestuderen, van de uitbreiding van de EGKS tot energie en vervoer, over de creatie van een 'gemeenschappelijk orgaan dat verantwoordelijkheid en de middelen zou krijgen voor de vreedzame toepassing van de kernenergie' tot ‘de oprichting van een gemeenschappelijke Europese markt, waar alle douanerechten en kwantitatieve beperkingen zijn opgeheven’. Ook het door Pinay nagestreefde investeringsfonds - dat vooral zou dienen om de economisch achtergestelde regio's te steunen - en 'de harmonisering van de reglementeringen in het sociaal domein' kregen een vermelding.  Om geen misverstand te laten bestaan, was de inleiding gelardeerd met een klaroenstoot - die evenmin niemand bond - naar verregaande Europese samenwerking toe.

 De sterkte van de slotverklaring ging vooral uit van de precisie van de (te bestuderen) ambities die voor elk van die doelstellingen werd geformuleerd. Dat was ongetwijfeld de vrucht van de vele discussies die waren voorafgegaan, ook al ten tijde van de uitwerking van de Politieke Unie boven de EDG tussen 1952 en 1954.  Zo stonden bijvoorbeeld expliciet negen punten opgesomd om stapsgewijze tot een economische unie te komen: de eenmaking van de douanetarieven, de harmonisering van het fiscaal beleid, de coördinatie van de monetaire politiek, beschermingsclausules tegen te grote schokken, de oprichting van een reconversiefonds, de geleidelijke vrijmaking van het verkeer van werknemers, regels voor de eerlijke concurrentie.

 De indruk van louter studeerwerk werd bovendien nog eens ondergesneeuwd in de gedetailleerde procedure. Men zou een conferentie samenroepen om een Verdrag op te stellen. Die zou bestaan uit nationale delegaties onder voorzitterschap van ‘een politieke persoonlijkheid’. Ze kon hulp vragen van de secretariaten van de Hoge Autoriteit van de EGKS, de OEEC, de Raad van Europa en zou ten laatste tegen 1 oktober een eindrapport indienen, en tussenin rapporteren op de ministerraad van de Zes. Groot-Brittannië zou bovendien uitgenodigd worden om deel te nemen aan de werkzaamheden.

 Inhoudelijk hadden de Benelux-ministers geen enkele concrete toezegging verworven. Pinay kon naar huis met de zekerheid dat de Europese kwestie zich niet meer zou stellen in de aflopende Franse legislatuur, die nog hooguit een jaar zou duren.  Maar de slag om de perceptie hadden de Benelux-ministers wel gewonnen. De Rheinischer Merkur, Adenauers huisblad, zou daags nadien bijzonder lovend zijn, en zelfs Raymond Aaron moest in de Figaro doorheen zijn scepsis een begin van Europese relance erkennen. Ook Monnet reageerde eerder positief op het nieuws.

 Gaetano Martino had het over ‘een verheugend en beloftevol resultaat’, en verdedigde een week later in een vrije tribune het akkoord tegen de kritiek van Spinelli en andere federalisten. ‘Italië kan niet alleen de eenheid van Europa verwezenlijken en nog minder zich isoleren’, schreef hij, en ook nog: ‘Europa, dat duizend jaar lang verdeeld en vechtend is geweest, kan zich niet in een flits verenigen, hoezeer die eenheid ook een hoogste en dringendste nood is’.

 De zon kwam op tegen dat het akkoord op 3 juni in de ochtend rond was, na de lange nacht met de ballerina’s en het pousse-café. Spaak en zijn Benelux-collega’s spraken elkaar een laatste maal in de tuin van hun hotel. Beyen was niet helemaal tevreden, want hij had meer verhoopt inzake de gemeenschappelijke markt. Spaak daarentegen zag vooral een half vol in plaats van een half leeg glas. De Belgische minister heeft de scene in zijn memoires beschreven:

‘De zon kwam op boven de kruin van de Etna, toen we weer naar onze kamer gingen, moe maar gelukkig. Er waren grote beslissingen getroffen.’

 Wat hij niet vermeldde, deed zijn kabinetschef Robert Rothschild later wel: Spaak hief een O sole mio aan, dat doordrong tot in de kamer van de in zijn eerste slaap gestoorde Pinay. Het zou de eerste en dus laatste maal zijn dat de Benelux-ministers de Frans-Duitse as in de Europese Unie overstemden.




0

Een opmerking toevoegen

Laden